Opgaven waarin contactoppervlak en druk een rol spelen. Druk is hoeveel kracht er staat op een vaste oppervlakte.
Als een houten blok van 1x1x1 m met een massa van 25 kg op de grond staat dan is de kracht op de grond per cm² kleiner dan wanneer een bank met vier kleine pootjes met een massa van 25 kg op de grond staat. Bij de bank moeten de kleine stukjes grond onder die vier pootjes alles dragen, maar bij het blok wordt de zwaartekracht van 250 N verdeeld over een hele vierkante meter.
Om de druk te berekenen deel je de kracht door de oppervlakte waarop deze rust.
p = F / A
Hierin is
– p de druk in N/m² of N/cm².
– F de kracht in N die de oppervlakte moet dragen
– A de oppervlakte die de kracht opvangt in m² of cm²
Let op de eenheden:
1 N/m² = 1Pa (pascal)
1 N/cm² = 10.000 N/m² = 10.000 Pa
We kennen ook het verschijnsel luchtdruk, dat is hoe dicht de luchtdeeltjes in de atmosfeer tegen elkaar aangeduwd zitten.
Bij hoge luchtdruk hoort meestal mooier weer en bij lage luchtdruk meestal bewolking, regen en storm.
De standaard luchtdruk in de atmosfeer is 1 bar = 1.000 mbar = 100.000 Pa = 1.000 hPa (hectopascal). Dus 1 mbar is hetzelfde als 1 hPa.